18895 |
iemand weerstaan |
koppig zijn:
köppig zien (L164p Gennep)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
betijen:
betieje (L164p Gennep),
laten gaan:
lao már gaon (L164p Gennep)
|
betijen [SGV (1914)] || toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
aanzeggen:
(per aanspreker).
ènzéggə (L164p Gennep),
in de rouw verzoeken:
in de rouw verzoeken (L164p Gennep),
lijkbidden:
liekbèèje (L164p Gennep),
noden:
neu-jə (L164p Gennep)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || mondelinge uitnodiging tot het bijwonen van de begrafenis, lijkbidden
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
WLD
iep (L164p Gennep)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18859 |
iets in acht nemen |
goed oppassen:
gōēd óppàssə (L164p Gennep)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
prustding:
pruts ding (L164p Gennep),
pruts zaakje:
pruts zaakjə (L164p Gennep)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opvreten:
opvrèètə (L164p Gennep)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijkə (L164p Gennep)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L164p Gennep, ...
L164p Gennep,
L164p Gennep),
ī.s (L164p Gennep)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
slibberbaan:
slibberbaon (L164p Gennep)
|
Glijbaan (ijs).
III-3-2
|