22379 |
jojo |
jojo:
jōjō (L164p Gennep)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
⁄t kiend is nog joonk (L164p Gennep)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
kloerts:
?
klŏĕrts (L164p Gennep)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kaal:
kaol (L164p Gennep)
|
nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋ (L164p Gennep),
jŏŏng (L164p Gennep),
WLD
’n jóng (L164p Gennep)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (ve dier) [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
joŋ (L164p Gennep)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (L164p Gennep),
big:
bex (L164p Gennep),
keuje:
kø̄i̯ǝ (L164p Gennep),
pog:
pok (L164p Gennep),
pox (L164p Gennep),
pogje:
pøxskǝ (L164p Gennep)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
WLD
blĭĕk (L164p Gennep)
|
De jonge brasem is zilverglanzend (bleek, bliek) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gęnskǝ (L164p Gennep),
ganzenkuiken:
ganzǝkȳkǝ (L164p Gennep)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
lam:
lām (L164p Gennep),
lammetje:
lɛmpkǝ (L164p Gennep)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|