24309 |
kikkervisje |
dikkop:
dikkop (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
kikvors:
kikvors (L164p Gennep)
|
dikkop || kikkervisje [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
32287 |
kim van het vat |
bovenkim:
bǭvǝkem (L164p Gennep),
uitgesneden kim:
yt˲gǝsnējǝ kem (L164p Gennep)
|
De schuine kant die men met behulp van een dissel aan de binnenzijde van de koppen van de duigen kapt. Een dissel is een soort bijl waarvan het holle blad dwars op de steel bevestigd is en meer of minder naar de steel toe gekromd staat. Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 32b]
II-12
|
17600 |
kin |
kin:
kin (L164p Gennep)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
blaag:
blaag (L164p Gennep),
kind:
kie.nd (L164p Gennep),
kiend (L164p Gennep, ...
L164p Gennep,
L164p Gennep,
L164p Gennep,
L164p Gennep),
snotblaag:
snotblaag (L164p Gennep)
|
kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)] || snotaap, kind
III-2-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
drol:
drol (L164p Gennep),
klootje:
(als het een jongen is).
klötjə (L164p Gennep),
mannetje:
(als het een jongen is).
mènnekə (L164p Gennep),
prulletje:
(als het een meisje is).
prulləkə (L164p Gennep),
schijtding:
(als het een meisje is).
schietding (L164p Gennep),
zoetje:
zuuteke (L164p Gennep)
|
het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)] || vleinaam voor klein kind
III-2-2
|
22691 |
kinderfluitje |
feep:
fiep (L164p Gennep),
feepje:
fipkə (L164p Gennep),
fluitje:
fløͅtjə (L164p Gennep)
|
(Rieten of wilgen) fluitje. || Allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen]. [N 90 (1982)] || Een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
kakstoel (L164p Gennep)
|
Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22667 |
kinderzang |
zingen, het ~:
zeŋə (L164p Gennep)
|
Het zingen van kinderen [gelots]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
20169 |
kinds |
kinds:
kinds (L164p Gennep),
kīēnds (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33940 |
kinketting |
kinketting:
kenkęteŋ (L164p Gennep)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|