e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kikkervisje dikkop: dikkop (Gennep, ... ), kikvors: kikvors (Gennep) dikkop || kikkervisje [DC 09 (1940)] III-4-2
kim van het vat bovenkim: bǭvǝkem (Gennep), uitgesneden kim: yt˲gǝsnējǝ kem (Gennep) De schuine kant die men met behulp van een dissel aan de binnenzijde van de koppen van de duigen kapt. Een dissel is een soort bijl waarvan het holle blad dwars op de steel bevestigd is en meer of minder naar de steel toe gekromd staat. Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 32b] II-12
kin kin: kin (Gennep) kin [DC 01 (1931)] III-1-1
kind (algemene benaming) blaag: blaag (Gennep), kind: kie.nd (Gennep), kiend (Gennep, ... ), snotblaag: snotblaag (Gennep) kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)] || snotaap, kind III-2-2
kind (troetelnaam) drol: drol (Gennep), klootje: (als het een jongen is).  klötjə (Gennep), mannetje: (als het een jongen is).  mènnekə (Gennep), prulletje: (als het een meisje is).  prulləkə (Gennep), schijtding: (als het een meisje is).  schietding (Gennep), zoetje: zuuteke (Gennep) het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)] || vleinaam voor klein kind III-2-2
kinderfluitje feep: fiep (Gennep), feepje: fipkə (Gennep), fluitje: fløͅtjə (Gennep) (Rieten of wilgen) fluitje. || Allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen]. [N 90 (1982)] || Een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje]. [N 90 (1982)] III-3-2
kinderstoel kakstoel: kakstoel (Gennep) Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)] III-2-1
kinderzang zingen, het ~: zeŋə (Gennep) Het zingen van kinderen [gelots]. [N 90 (1982)] III-3-2
kinds kinds: kinds (Gennep), kīēnds (Gennep, ... ) door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] III-2-2
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Gennep) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10