e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kniezen kniezen: cf. VD s.v. "kniezen"1. treuren, een knagend verdriet hebben, door hartzeer gekweld worden, zichzelf als ongelukkig beklagen  knieze (Gennep) kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Gennep), knieppə (Gennep) Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knik in het zaagblad koekoek: kukuk (Gennep) [monogr.] II-12
knikker knikker: knikker (Gennep) knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikker add. middenlander: Hïj rakte de middelander mit enne pottendritser.  middelander (Gennep), Zie middelander.  middelénder (Gennep) [Middelste van een oneven aantal knikkers]. || Middelste van een oneven aantal knikkers. III-3-2
knikkeren knikkeren: gewone spel  knikkere (Gennep) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knikkerkuiltje kuiltje: kyləkə (Gennep) Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten rollen druilen: De knikkers dröölde nor t kuuleke.  drööle (Gennep), WNT: druilen, daarnaast vroeger ook drullen, 4. [...] IN Dordrecht in toepassing op het traag voortrollen van een knikker.  dr"lə (Gennep) Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] || Langzaam rollen. III-3-2
knikkers laten stuiteren stuiken: stukə (Gennep), Ik bin én de beurt um de knikkers ien t kuuleke te stoeke (stuiken).  stoeke (Gennep), tikkelen: tikkele (Gennep) Hinken; schudden; stuiteren. || Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] || Tikken, de ene knikker met de andere wegtikken. III-3-2
knikkertermen houdens: In uitdr.: Wïj gôn nów knikkere vör ha.ldes (om de knikkers te houden).  ha.ldes (Gennep), strop: men speelt hier meer met knopen en onderscheid dan tikkele de kneup (knoopen)  strup (Gennep), wintessen: wintésse (Gennep) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Knikkeren met behoud van de winst. || z. toel. III-3-2