17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (L164p Gennep)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
kwabaal:
kwabaol (L164p Gennep),
kwabboal (L164p Gennep)
|
puitaal || puitaal (kwabaal) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
WLD
kwáákə (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19136 |
kwalijk |
kwalijk:
Dat is ¯n kwélleke zaak
kwéllek (L164p Gennep)
|
kwalijk
III-1-4
|
21693 |
kwanselen |
sjacheren:
sjàggərə (L164p Gennep)
|
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25341 |
kwart, vierde deel, maat |
vierdel:
vèrrel (L164p Gennep)
|
kwart, vierde deel
III-4-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwartel (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
kwartel [SGV (1914)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32254 |
kwast, noest |
knoest:
knust (L164p Gennep),
noest:
nust (L164p Gennep)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwijpêr (L164p Gennep),
kwïjpèèr (L164p Gennep),
kwɛi̯pɛr (L164p Gennep)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
judassen:
jūūdàssə (L164p Gennep),
kwellen:
kwèlle (L164p Gennep)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|