19353 |
lichtgeraakt, kregel |
de stront kort bij het hart:
de stroont kort bi-j ⁄t hart (L164p Gennep),
kregel:
kregel (L164p Gennep),
lichtgeraakt:
lichtgerakt (L164p Gennep)
|
kregel [SGV (1914)] || lichtgeraakt [SGV (1914)] || spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26540 |
lichtsteen |
lichtsteen:
lichtsteen (L164p Gennep)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
lichttouw:
lichttouw (L164p Gennep)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
de leejje (L164p Gennep)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
liet (L164p Gennep),
liedje:
litsjə (L164p Gennep),
verkleinwoord
lietje (L164p Gennep)
|
lied [SGV (1914)] || liedje [RND]
III-3-2
|
22696 |
liederen (mv.) |
liedjes:
lietjes (L164p Gennep)
|
liederen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19061 |
liefde |
hart:
hárt (L164p Gennep),
liefde:
liefde (L164p Gennep)
|
liefde [SGV (1914)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
flikflooien:
flikfloojə (L164p Gennep),
flikken:
cf. WNT s.v. "flikken"7. vleien
flikke (L164p Gennep),
knoefelen:
Fie.ntje zit mit de poes te knoefele
knoefele (L164p Gennep),
zie knoefele
knoevele (L164p Gennep)
|
knuffelen || liefkozen [SGV (1914)] || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
liege (L164p Gennep),
līēgə (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [SGV (1914)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lies (L164p Gennep),
lieze (L164p Gennep)
|
lies [SGV (1914)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|