33408 |
mestplank onder de zitstokken |
mestplank:
mestplāŋk (L164p Gennep)
|
De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g]
I-6
|
33622 |
mestvaalt |
meste, miste:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
miste (L164p Gennep),
zie WNT sub mest en Gennep Wb.
miste (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
mesthoop:
misthoop (L164p Gennep),
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
misthoop (L164p Gennep),
mestkuil:
mistkuul (L164p Gennep)
|
[SGV (1914)]mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)]
I-7
|
26211 |
met alleen de toppen ontbloot |
op het koordje:
ǫp˱ ǝt kø̜rtjǝ (L164p Gennep)
|
Gezegd van een molen wanneer deze draait met zeilen die aan de toppen opgerold zijn. Zie ook afb. 44C. [N O, 7g; A 42A, 74; A 42A, add.]
II-3
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugzetten:
trøx˲zęi̯tǝ (L164p Gennep)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vǭrǝ (L164p Gennep)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
32285 |
met de kuipersvijs dichtdraaien |
dichtdraaien:
dext˱drɛ̄jǝ (L164p Gennep),
draaien:
drɛ̄jǝ (L164p Gennep)
|
Met behulp van de kuipersvijs de duigen aan de onderzijde van het vat naar binnen buigen. De onderste helft van het vat kan daarna worden voorzien van sluitbanden. [N E, 28c]
II-12
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
inhakken:
inhakǝ (L164p Gennep),
inspaden:
inspǭi̯ǝ (L164p Gennep),
instippen:
instepǝ (L164p Gennep)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
kletsen:
kleͅtsə (L164p Gennep)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
zwepen:
zwēpǝ (L164p Gennep)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
22641 |
met een drijftol spelen |
tollen:
/
tólle (L164p Gennep)
|
tollen [SND (2006)]
III-3-2
|