e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middagdutje noren: de noore (Gennep), noore (Gennep), oren: d`n oore (Gennep) middagdutje [SGV (1914)] III-1-2
middagdutje doen de noren houden: de noore haalde (Gennep), slaapje doen: slopkə dōēn (Gennep) middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] || middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)] III-1-2
middagmaal middag, de -: de middag (Gennep), bij boerenbevolking  de middag (Gennep), middageten: 12uur  middageten (Gennep), middag maal (warm)  middag-aetə (Gennep) maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
middelvinger middelvinger: middelvinger (Gennep) Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)] III-1-1
middenpad middenpad: middepad (Gennep) De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
middenschip middenschip: middeschip (Gennep) De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)] III-3-3
mier mier: mier (Gennep), zeikdemmel: zè.jkdeemel (Gennep), zè.jkdimmel (Gennep), zè.jkdèmmel (Gennep), zeiklem: zè.jklém(de) (Gennep), zeiklemd: zè.jklèmd (Gennep) mier || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] III-4-2
mijt teek: tèèk (Gennep) mijt III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Gennep) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken loeren: lû:rə (Gennep), richten: rigtə (Gennep) lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)] III-3-1, III-3-2