26442 |
natuursteen |
bakkersmolen:
bękǝrsmø̄lǝ (L164p Gennep
[(harde steen om grof te malen)]
),
blauwe steen:
blauwe steen (L164p Gennep),
schrale steen:
sxrǭl stēǝn (L164p Gennep
[(harde steen om grof te malen)]
)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (L164p Gennep),
nauw:
naaw (L164p Gennep)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
jantje secuur:
ən jáántsjə səkūūr (L164p Gennep),
secuur:
sekuur (L164p Gennep),
secuur werk:
səkŭŭr wérrək (L164p Gennep)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (L164p Gennep),
náável (L164p Gennep)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
nēf (L164p Gennep),
nèèf (L164p Gennep)
|
neef || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
luize?i || neet [SGV (1914)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
neegenoog (L164p Gennep),
negenoog (L164p Gennep)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
donkere, een -:
doonkere (L164p Gennep)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nek (L164p Gennep)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (L164p Gennep),
pakken:
pākke (L164p Gennep)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|