33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp ęnǝn hōp sxødǝ (L164p Gennep)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
25094 |
op een rij zetten |
op een rij zetten:
óp ⁄n ri-j zéttə (L164p Gennep)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
op weeroppers zetten:
ǫp [weeroppers] ˲zętǝ (L164p Gennep)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
20277 |
op kraambezoek gaan |
kindjeskoffie:
kie.ndjeskoffie (L164p Gennep)
|
koffie na de kerkgang of het doopsel
III-2-2
|
21197 |
op reis gaan |
op reis zijn:
op reis gewèst (L164p Gennep)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32920 |
op rijen zetten |
in de dijk zetten:
in dǝn dīk ˲zętǝ (L164p Gennep)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
ŏŏp stĕlte loope (L164p Gennep),
steltlopen:
stɛ̄ltlōpə (L164p Gennep)
|
Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)] || stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25581 |
opbollen |
kluiten maken:
klytǝ mākǝ (L164p Gennep)
|
Bollen van de potaarde maken om ze in de plaats te werpen waar ze getrapt moeten worden. [N 49, 8b]
II-8
|
17897 |
opeenschuiven |
opeenschuiven:
óp ĕn schūūvə (L164p Gennep)
|
stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21548 |
openbare verkoop |
verkoop:
vərkoop (L164p Gennep)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)]
III-3-1
|