e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pottenbakker -scheldbenaming leemkluit: lēmklyt (Gennep) [N 49, 60c] II-8
pottenbakkershout bossen hout: bøs hǫlt (Gennep) Het hout, meestal in de vorm van takkenbossen, dat gebruikt wordt om de pottenbakkersoven te stoken. Zie ook het lemma ɛtakkenbossenɛ in de paragraaf over de veldoven. In L 163 gebruikte men verschillende soorten hout om te stoken: eike-, berke-, peppelen-, denne- en beukehout. Daarnaast werden ook spoorbielzen en telefoonpalen opgestookt. Ook in L 164 werden spoorbielzen verwerkt, maar ook dennehout.' [N 49, 62; monogr.] II-8
pottenbakkersoven oven: ó̜vǝ (Gennep) Oven voor het bakken van aardewerk. Men onderscheidt doorgaans twee oventypen: de staande en de liggende oven. Belangrijk daarbij is de ligging van de elkaar opvolgende ovenruimtes: stookplaats, bakruimte en schoorsteen. Bevinden deze zich op een slechts licht stijgende vlakte achter elkaar, dan spreekt men van een liggende, zijn ze boven elkaar geplaatst, van een staande oven. In het onderzoeksgebied van het WLD werden meestal liggende ovens gebruikt. Aan één van de smalle zijden van deze oven bevindt zich de stookplaats met rooster. De hier ontwikkelde vlammen passeren eerst een in de oven aangebrachte muur waarin gaten zijn opengelaten, gaan dan door de inzet en aan de andere zijde verlaten de rookgassen de oven en komen in de schoorsteen. De bakruimte is niet door een muur met gaten van de schoorsteen gescheiden; wel kan de opening achter de schouw met behulp van een schuif worden afgesloten. In L 164 wordt een liggende oven gebruikt voor het bakken van bloempotten. Het betreft hier een langwerpige oven met tongewelf, zonder rooster en vuurgangen onder de bakruimte, met een losstaande schoorsteen die door middel van een rookkanaal via een rookkamer met de bakruimte verbonden is. Tussen de bakruimte en de rookkamer die bij dit type in verbinding staat met het rookkanaal, staat een brandmuur met gaten. De schoorsteen hoeft niet recht achter de bakruimte te staan, maar kan zich ook voor het voorste stookgat bevinden; het rookkanaal buigt dan af langs de hele lengte van de oven met het bijkomend voordeel dat de vloer verwarmd wordt waardoor de gedraaide of geperste bloempotten kunnen drogen. Er zijn bij dit type drie stookgaten met rooster: één midden v√≥√≥r en twee kleinere vooraan opzij: door gaten in de muur komt het vuur uit de stookgaten in de bakruimte. Zie ook afb. 11. [N 49, 71a; monogr.] II-8
praam knijper: knijper (Gennep), praam: prām (Gennep) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
praatje praatje: praatje (Gennep) een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)] III-3-1
pralerij opschepperij: ópschöpperi-j (Gennep) het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] III-1-4
preekstoel preekstoel: preekstoel (Gennep) De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
prei porrei: parrïj (Gennep), prei: prei (Gennep, ... ), prèj (Gennep), prïj (Gennep) [DC 13 (1945)]prei [SGV (1914)] I-7
preisoep preisoep: Syst. Eijkman  preͅi̯sup (Gennep) Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)] III-2-3
prent(je) prent(je): preent (Gennep), prēntjə (Gennep), pri.nt (Gennep) Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || prent [SGV (1914)] || Prent; stijf persoon. III-3-2