e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raampje in een poort raampje: rɛmpkǝ (Gennep) Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b] I-6
raamwerk geraamte: gǝrāmtǝ (Gennep) Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e] II-9
raapstelen stelenmoes: WLD  steelemōēs (Gennep) De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] I-7
raapstelenstamppot kelenmoes: kēləmūs (Gennep), stelenmoes: stēləmūs (Gennep) raapstelenstamppot || stamppot van raapsteeltjes III-2-3
raar, vreemd aardig: Dèn kèl vertrow ik nie; hïj kiekt zö aorig  aorig (Gennep), raar: raor (Gennep), Wa raor, dat ie nie mitgegèète hèt D¯r lie.p ¯n raor ménneke nèvve de deur Ik hèb zön raor gevuul ien de maag  raor (Gennep), vreemd: vrèmt (Gennep), Moet, d¯r stèt enne vrèmde mi.ns ân de deur Wa duut hïj nów vrèmd  vrèmd (Gennep) 01; vreemd [SGV (1914)] || eigenaardig, raar || raar [DC 02 (1932)] || raar, vreemd || vreemd, zonderling III-1-4
raaskallen quatschen (du.): kwatse (Gennep), wauwelen: wauwelen (Gennep) onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] || revelen [SGV (1914)] III-3-1
raat raat: roǝt (Gennep) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
raden raden: raoje (Gennep), roaje (Gennep) raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4, III-3-2
radio radio: raadĭĕjoo (Gennep) een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)] III-3-1
rafel flenter: flénder, flénter (Gennep), Van Dale: flenter, 1. kleine afgescheurde lap of reep; - 2. zeer dun plakje of schijfje.  flɛntərs (Gennep), rafel: riffel (Gennep), réffel (Gennep) Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] || rafel III-1-3