33580 |
ranken van de wingerd |
ranken:
ra.nk (sg) (L164p Gennep),
rĕng (L164p Gennep)
|
[SGV (1914)]wingerdrank
I-7
|
24229 |
ransuil |
uil:
uul (L164p Gennep)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
garst:
gast (L164p Gennep),
garstig:
gárstig (L164p Gennep),
rans:
rans (L164p Gennep)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
oprapen:
ǫprāpǝ (L164p Gennep)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
raasp (L164p Gennep),
rijf:
rief (L164p Gennep)
|
rasp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19839 |
raspen |
raspen:
raaspe (L164p Gennep),
raspen (L164p Gennep),
bv nootmuskaat
rààspə (L164p Gennep),
rijven:
rieve (L164p Gennep),
rīvə (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
v.n. aardappelen è in combinatie met - kunnen we niet maken
rīēve (L164p Gennep)
|
raspen || raspen (w.w.) [SGV (1914)] || raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw (L164p Gennep),
ròw (L164p Gennep)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
beren:
Die blaage bèère as jónge hu.nd.
bèère (L164p Gennep),
hopzakken:
hopzakke (L164p Gennep),
huuhotten:
huujhotte (L164p Gennep),
ravotten:
ravoͅtə (L164p Gennep),
reppelen:
Blaage mótte kunne reupele.
reupele (L164p Gennep),
stoeien:
stoeje (L164p Gennep),
tuuhotten:
Ku.nde gillie nie buute gôn tjuuhotte?
t(j)uuhotte (L164p Gennep)
|
Ravotten, klauteren. || Ravotten. || Ravotten; draaien, keren (met het paard). || Ravotten; ijsberen; stinken; hard werken. || stoeien [SGV (1914)] || Stoeien, wild omspringen met een kind/dier dat men verwennen wil. || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
razen en tieren:
Hïj deej niks as raoze én tie.re
raoze én tie.re (L164p Gennep),
tekeergaan:
tə keer gaon (L164p Gennep)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)] || razen en tieren
III-1-4
|