33583 |
rotten, van fruit |
uitdrogen:
WLD
ŭŭtdrēūge (L164p Gennep)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
20421 |
rouwbrief |
dodenbrief:
doojenbrie.f (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
rouwbrief || Rouwbrief.
III-2-2, III-3-3
|
20230 |
rouwkleding |
rouwkleder:
rowkleer (L164p Gennep)
|
rouwkleding
III-2-2
|
21330 |
royaal |
gul:
gul (L164p Gennep),
gŭl (L164p Gennep),
royaal (<fr.):
rejaol (L164p Gennep),
rejoal (L164p Gennep)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)] || welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
timpelteer:
ti(.)mpeltèèr (L164p Gennep),
ti.nteltèèr (L164p Gennep),
toempeltêr (L164p Gennep)
|
rozebottel || rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
WLD
rezĭĕn (L164p Gennep)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rug (L164p Gennep),
rŭg (L164p Gennep)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (L164p Gennep)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
botte kant:
botte kant (L164p Gennep)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
walletje:
węlǝkǝ (L164p Gennep)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|