18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
schoen (L164p Gennep),
meervoud wat langer uitgesproken dan het enkelvoud
schōēn (L164p Gennep)
|
Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
poetsen:
poetsen (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
schoenen wiksen:
sxūn weksə (L164p Gennep),
wiksen:
sxūn weksə (L164p Gennep),
weksə (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
wikse (L164p Gennep)
|
schoenen poetsen [SGV (1914)] || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
30812 |
schoenmaker |
schoenmaker:
sxunmākǝr (L164p Gennep),
sxunmę̄kǝr (L164p Gennep)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
18394 |
schoensmeer |
schoenpoets:
schoenpoets (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
schoenwiks:
Zie ook afb. p. 162.
schoe.nwi(e)ks (L164p Gennep),
wiks:
weks (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
wiks (L164p Gennep)
|
schoenpoets || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
riem:
rie.m (L164p Gennep),
schoenriem:
schoenrie.m (L164p Gennep),
veter:
feeter (L164p Gennep)
|
veter
III-1-3
|
22501 |
schoepen |
stropen:
str"pə (L164p Gennep)
|
Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19919 |
schoffel |
erwtenschoffel:
ɛrtǝsxufǝl (L164p Gennep),
schoffel:
sxufǝl (L164p Gennep)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
omschoffelen:
ømsxufǝlǝ (L164p Gennep),
schoffelen:
sxufǝlǝ(n) (L164p Gennep)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33970 |
schoftriem |
lichtriem:
lichtriem (L164p Gennep)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zǭl (L164p Gennep)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|