e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijzondere rieken, a. voerriek schupriek: sxø̜prīk (Gennep) Een riek met brede platte tanden, om voer uit de koeketel te scheppen. Zie ook de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. [N 18, 26a] I-5
bikkel(s) hilt: hi.lt (Gennep) Schaapskootje. III-3-2
bikkelen bikkelen: bikkel valt met de bolle kant boven: buukes; met de holle kant/  bikkele (Gennep), hilten: Behendigheidsspel met schaapskootje(s) en bal, waarbij de bal omhoog gegooid wordt, de kootjes naar een ander vlak gedraaid moeten worden en de bal weer gevangen.  hi.lte (Gennep), vroeger (± 20 jaar geleden) bekend, thans niet meer.  hilten (Gennep) bikkelen [SND (2006)], [VC 10] || Bikkelen. III-3-2
bil bil: bil (Gennep, ... ) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1
billen batsen: batsǝ (Gennep) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
billijk niet te veel: nĭĕ teveul (Gennep) redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)] III-3-1
binder binder: bindǝr (Gennep) Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4
binnenbeer binnenbeer: benǝbēr (Gennep), benǝbē̜r (Gennep) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnenborst binnenroede: benǝruj (Gennep) De binnenste van de twee korte, zware balken die in de askop zijn bevestigd. [N O, 1e] II-3
binnendeur tussen stal en schuur staldeur: [stal]dø̄r (Gennep) De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c] I-6