21768 |
schrijven |
schrijven:
schrieve (L164p Gennep)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24373 |
schrijvertje |
koffieboontje:
koffie-böntje (L164p Gennep)
|
watertorretje
III-4-2
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeloar (L164p Gennep)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
schrikkə (L164p Gennep)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
schrobbe (L164p Gennep),
sxrobə (L164p Gennep)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sxrobər (L164p Gennep),
sxrøͅbər (L164p Gennep)
|
schrobbezem, boender
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
fok(s)zwans:
fuks˲zwāns (L164p Gennep)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
19411 |
schroeien |
schroeien:
schroeien (L164p Gennep),
sxrø͂ͅi̯ə (L164p Gennep)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
buffelen:
buffelen (L164p Gennep),
groezen:
grūzə (L164p Gennep),
schrokken:
schrŏkke (L164p Gennep),
schròkkə (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken [SGV (1914)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || snel opeten, opschrokken
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
schubbə (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|