33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
deeldeur:
dē̜ ̞ldø̄r (L164p Gennep)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
19444 |
binnenplaats |
plaatsje:
plaatsje (L164p Gennep)
|
Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26139 |
binnenroede |
borst:
borst (L164p Gennep)
|
De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c]
II-3
|
21820 |
binnensmonds praten |
door zijn tanden praten:
dör zien táánd praotə (L164p Gennep)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18225 |
binnenstebuiten |
krang:
krang (L164p Gennep),
kráng (L164p Gennep),
Opg. krang(s). B.v. Hïj haj eene kows krang ân.
krang (L164p Gennep),
krangs:
krangs (L164p Gennep),
Opg. krang(s).
krangs (L164p Gennep)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] || krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)] || links, binnenste buiten
III-1-3
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetés (L164p Gennep)
|
binnenzak
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
bioscoop:
bijəskōp (L164p Gennep)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
29562 |
biscuit |
biscuit:
beskwi (L164p Gennep)
|
Eenmaal gebakken, ongeglazuurd aardewerk. [N 49, 94b; monogr.]
II-8
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbet (L164p Gennep),
stang:
staŋ (L164p Gennep)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
gebitsringen:
gǝbetsreŋǝ (L164p Gennep)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|