e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleepruim sleen: sleen (Gennep), WLD  sleen (Gennep) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] || sleedoornbes III-4-3
sleeën sleen: sleͅjə (Gennep), slèjje (Gennep) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] || Sleetje rijden. III-3-2
slekken slekken: slɛkǝ (Gennep) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren slenteren: slantere (Gennep), slintere (Gennep) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: sleipe (Gennep), slēīpə (Gennep), slē̜i̯pǝ (Gennep) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)] I-2, III-1-2
sleutel sleutel: sleutel (Gennep) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbos sleutels: sleutels (Gennep) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
slib, rivierbodem modder: mòdder (Gennep), slib: slib (Gennep) slib [SGV (1914)] || slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
sliepuit sliep, liep, liep, liep: sliep-liep-liep-liep (Gennep), sliepuit: slip yt (Gennep), Ik kreeg straf van de mèèster én de a.ndere deeje ammôl: sliep-uut! (afwaartse beweging van de ene wijsvinger over de andere, die naar het slachtoffer wijst).  sliep-uut! (Gennep) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || Sliep uit, net goed! || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slijm klokkentouwen: Indien het uit de neusgaten hangt.  klokkə-touwə (Gennep), snot: snot (Gennep) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2