34180 |
slijm bij de nageboorte |
slijm:
slīm (L164p Gennep)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34164 |
slijmen |
slijm afzetten:
slīm afzɛtǝ (L164p Gennep)
|
Afscheiding geven uit de schede vóór het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 37]
I-11
|
34178 |
slijmkoek |
flapje:
flɛpkǝ (L164p Gennep)
|
Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56]
I-11
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slīpstēn (L164p Gennep)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
20502 |
slikken |
doorslikken:
dörslikkə (L164p Gennep),
slikken:
slikken (L164p Gennep)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
gewiekst:
Da is ¯n gewikste manie.r van é.rbèjje
gewikst (L164p Gennep),
klug (du.):
¯n kloe.g ménneken, d¯n dizze
kloe.g (L164p Gennep),
schrander:
schraander (L164p Gennep),
slim:
slim (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
Wa kiekt da kè.ltje slim uut de ooge Zïj hèt fli.nk korts én ¯t wördt nog slimmer
slim (L164p Gennep),
vinnig:
vinnig (L164p Gennep)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || knap, slim || schrander [SGV (1914)] || slim || slim, schrander, erg || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
slimmerik:
slimmerik (L164p Gennep)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
slinken:
slēēnkə (L164p Gennep)
|
minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18969 |
slinkse streken |
vuile streken:
vŭŭl streek (L164p Gennep)
|
oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
slip (L164p Gennep, ...
L164p Gennep,
L164p Gennep),
taupe (fr.):
[Van Dale (FN): taupe, 2. molle[n]vel] [Van Dale (FN): taupé, fluwelige vilthoed]
touwp (L164p Gennep)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || slip
III-1-3
|