e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijm bij de nageboorte slijm: slīm (Gennep) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmen slijm afzetten: slīm afzɛtǝ (Gennep) Afscheiding geven uit de schede v√≥√≥r het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 37] I-11
slijmkoek flapje: flɛpkǝ (Gennep) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11
slijpsteen slijpsteen: slīpstēn (Gennep) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slikken doorslikken: dörslikkə (Gennep), slikken: slikken (Gennep) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim gewiekst: Da is ¯n gewikste manie.r van é.rbèjje  gewikst (Gennep), klug (du.): ¯n kloe.g ménneken, d¯n dizze  kloe.g (Gennep), schrander: schraander (Gennep), slim: slim (Gennep, ... ), Wa kiekt da kè.ltje slim uut de ooge Zïj hèt fli.nk korts én ¯t wördt nog slimmer  slim (Gennep), vinnig: vinnig (Gennep) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || knap, slim || schrander [SGV (1914)] || slim || slim, schrander, erg || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik slimmerik: slimmerik (Gennep) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] III-1-4
slinken, minder worden slinken: slēēnkə (Gennep) minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slinkse streken vuile streken: vŭŭl streek (Gennep) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip slip: slip (Gennep, ... ), taupe (fr.): [Van Dale (FN): taupe, 2. molle[n]vel] [Van Dale (FN): taupé, fluwelige vilthoed]  touwp (Gennep) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || slip III-1-3