22841 |
spel (alg.) |
spel:
spŭl (L164p Gennep),
spél (L164p Gennep),
Zie spél (spel).
speul (L164p Gennep)
|
Sluitspeld, haarspeld; spel. || spel [SGV (1914)] || Spel.
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (L164p Gennep)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
spelden:
spɛlǝ (L164p Gennep)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speule (L164p Gennep, ...
L164p Gennep,
L164p Gennep)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || spelen [SGV (1914)] || Spelen.
III-3-2
|
22327 |
spelletje |
potje:
pøͅtjə (L164p Gennep)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32981 |
spelt |
spelt:
spɛlt (L164p Gennep)
|
Triticum spelta L. Een soort van grove tarwe die ook op schrale grond gedijt. Het is in Limburg weinig bekend. De opgave spang, afkomstig uit het materiaal Willems, is hier wel opgegeven vanwege associatie met "speld". [Wi 52; monogr.; add. uit JG 1b; L 39, 15]
I-4
|
24247 |
sperwer |
kiekendief:
kiekendie-ief (L164p Gennep),
kuikenstoter:
kuukestuuter (L164p Gennep)
|
sperwer || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
breekbonen:
brèèkboon (L164p Gennep),
polbonen:
polboon (L164p Gennep),
prinsessenbonen:
WLD n gele boon, = wasboon of slaaboon
prinssesə-boon (L164p Gennep),
sperziebonen:
WLD n gele boon, = was-boon of slaaboon
sperzie-boon (L164p Gennep),
struikbonen:
cf polboon
stroekboon (L164p Gennep)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] || polboon || spercieboon || struikboon
I-7
|
20535 |
spetteren |
sissen:
sissə (L164p Gennep)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (L164p Gennep)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|