21770 |
spreekwoord |
spreekwoord:
spreekwoord (L164p Gennep)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uitspraak zoals: "oost, west, thuis, best"? [spreekwoord] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spraan:
spraon (L164p Gennep),
spreeuw:
sprauw (L164p Gennep),
spro(.)w (L164p Gennep),
sprouw (L164p Gennep),
sprōūw (L164p Gennep),
sprèw (L164p Gennep)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
praten:
praote (L164p Gennep),
praoten (L164p Gennep),
prpate (L164p Gennep),
spreken:
sprêke (L164p Gennep)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
spreenkələ (L164p Gennep)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24963 |
springvloed |
springvloed:
springvloed (L164p Gennep)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprinkhoan (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sproetels (L164p Gennep),
sprōētele (L164p Gennep)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprŏkkele (L164p Gennep),
spròkkelə (L164p Gennep)
|
sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
spruiten (L164p Gennep),
spruitjes:
spruutjes (L164p Gennep)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] || spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
II-3, III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
uitlopers (krijgen):
WLD
ŭŭtloopers krīēgə (L164p Gennep)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|