e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tabakssap pijpenzever: pīēpe-zeiver (Gennep), seter: sētər (Gennep) Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] || tabakssap III-2-3
tabernakel tabernakel (<lat.): tabernakel (Gennep) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafel tafel: toͅfəl (Gennep, ... ) tafel [SGV (1914)] III-2-1
tafelblad tafelbred: toͅfəlbrɛt (Gennep) tafelblad III-2-1
tak (alg.) stek: sték (Gennep), tak: tak (Gennep, ... ), WLD  tàk (Gennep) Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] || tak [SGV (1914)] III-4-3
tak van een geslacht familie: famiellie (Gennep), familie (Gennep) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
takken (coll.) kruin: WLD  krŭŭn (Gennep), tak (mv.): tĕk (Gennep) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
takken krijgen tak (mv.) krijgen: WLD  tèk krīēgə (Gennep) Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)] III-4-3
talud talud: talȳt (Gennep) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tand tand: taand (Gennep), tānd (Gennep) tand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1