e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitglijden uitglijden: uutglije (Gennep) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uithoren: ŭŭtheurə (Gennep), uitvunderen: vgl. Gennep Wb. (pag. 64-65): fundere, napluizen, uitzoeken.  ŭŭtfŭndere (Gennep), vunderen: vgl. Gennep Wb. (pag. 64-65): fundere, napluizen, uitzoeken.  funderen (Gennep) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitleg uitleg: ŭŭtlég (Gennep) het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] III-3-1
uitleggen uitleggen: ŭŭtléggə (Gennep) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] III-3-1
uitlopers van kuilaardappelen pemen: pēmǝ (Gennep) In een enkel geval wijkt de benaming voor uitlopers van aardappelen die in de kuil of kelder liggen opgeslagen af van de opgaven voor aardappelscheut in het algemeen, die in het lemma Scheut zijn behandeld. Hier staan alleen de van Scheut afwijkende opgaven bijeen. [N M, 17a; monogr.] I-5
uitmaken wie mag beginnen uitpotten: uutpotte (Gennep) Aftellen bij het begin van een spel. III-3-2
uitnodigen noden: neujə (Gennep), noden (Gennep) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitschelden schimpen: scheempe (Gennep, ... ), uitschimpen: ŭŭtscheempə (Gennep) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitslag onder de neus puisten: pŭŭstə (Gennep) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)] III-1-2
uitslag vertonend branderig: brāndǝrex (Gennep) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12