22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
sliepuut dōēn (L164p Gennep)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
ŭŭtstéllə (L164p Gennep)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
ŭŭtvlucht (L164p Gennep)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
kruiwerk (L164p Gennep)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardemop:
(mv)
pē̜rdǝmǫpǝ (L164p Gennep)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flats:
flats (L164p Gennep),
koeflater:
kuflǭtǝr (L164p Gennep),
kuu̯flǭtǝr (L164p Gennep)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uitwijken:
ŭŭtwĭĕkə (L164p Gennep)
|
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21387 |
unster |
ponder:
pŭnder (L164p Gennep),
iets opheffen en de zwaarte schatten
pŭnder (L164p Gennep)
|
unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)]
III-3-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
vale koe:
vǭlǝ [koe] (L164p Gennep)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaon (L164p Gennep),
vōͅn (L164p Gennep),
vaandel:
vândel (L164p Gennep)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] || Vaan(del), vlag. || Vaandel.
III-3-2
|