17881 |
bluts |
duts:
duts (L164p Gennep)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
dutsen:
dutsə (L164p Gennep),
kwetsen:
m.b.t. vruchten
kwètse (L164p Gennep)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
blutsen:
WLD
blutsə (L164p Gennep),
kwetsen:
kwètse (L164p Gennep)
|
[SGV (1914)]Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
knobbel:
knŏĕbəl (L164p Gennep)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
bult:
beult (L164p Gennep),
bŭlt (L164p Gennep),
hoge rug:
hoge ruch (L164p Gennep),
pokkel:
pokkel (L164p Gennep)
|
bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǫi̯ǝm (L164p Gennep),
bodemplanken:
boi̯ǝmplęŋk (L164p Gennep),
karbodem:
karboi̯ǝm (L164p Gennep)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
32301 |
bodemplanken |
bodemstukken:
bǫjǝmstøkǝ (L164p Gennep)
|
In het algemeen de plankjes waaruit de bodem van een vat wordt samengesteld. [N E, 38b]
II-12
|
26452 |
bodemsel |
bodem:
bǫjǝm (L164p Gennep)
|
Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9]
II-3
|
32306 |
bodemspanzaag |
bodemzaag:
bǫjǝmzāx (L164p Gennep)
|
Spanzaag met een smal zaagblad waarmee de bodems van vaten worden rondgezaagd. Zie ook het lemma ɛdraaizaagɛ, ɛkeerzaagɛ in de paragraaf over de spanzaag bij de vaktaal van de timmerman.' [N E, 40a]
II-12
|
21300 |
boek |
boek:
boek (L164p Gennep)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|