24402 |
visaas |
aas:
sprokoas [verkortingsboogje boven de o van sprok] = larve van t kokerjuffertje, als vischaas gebruikt
oas (L164p Gennep)
|
aas [SGV (1914)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
gaard:
gèrt (L164p Gennep),
garde:
gèrt (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
topgaard:
topgèrt (L164p Gennep),
visgaard:
visgèrt (L164p Gennep),
visgarde:
vesgeͅrt (L164p Gennep),
visgèrt (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
hengel [SGV (1914)] || Hengel. || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || vishengel
III-3-2, III-4-2
|
22904 |
vishengel add. |
topgarde:
topgèrt (L164p Gennep)
|
(KIeine) vishengel.
III-3-2
|
22852 |
viskorf |
beun:
beun (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
viskast:
viskaast (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
beun (vischkast) [SGV (1914)]
III-3-2, III-4-2
|
22850 |
vissen add. |
vis (zn.):
vis (L164p Gennep)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
snoer:
snōͅr (L164p Gennep),
vissnoer:
vissnaor (L164p Gennep)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] || Vissnoer.
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
zootje:
zøͅtjə (L164p Gennep)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
flāi̯ (L164p Gennep),
Syst. Eijkman
flāi̯ (L164p Gennep)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] || vlaai
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
ribbeltjesvlaai:
Syst. Eijkman
rebəltjəsflāi̯ (L164p Gennep)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
flaaischóttel (L164p Gennep)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|