32643 |
voorschaar |
voorschaar:
vø̜r[schaar] (L164p Gennep)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
25471 |
voorschoot |
schootsvel:
sxots˲vɛl (L164p Gennep)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.]
II-11
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
schólk (L164p Gennep),
schort:
schŏrt (L164p Gennep),
B.v. Duut de schart af.
schart (L164p Gennep),
schortel:
schortel (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
schŏrtel (L164p Gennep)
|
Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || schort || schort, boezelaar || voorschoot [SGV (1914)] || voorschoot (van jute)
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voorstal:
vø̜r[stal] (L164p Gennep)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
koestaldeur:
[koestaldeur] (L164p Gennep)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
29531 |
voorste en achterste brandmuur |
stender:
stɛndǝr (L164p Gennep)
|
Het muurtje tussen stook- en bakruimte of tussen bakruimte en schouwopening, voorzien van gaten om de hitte te verspreiden. Zie ook afb. 11 oven nr. II. In L 164 bevond de stender zich tussen de bakruimte en het kanaal naar de los van de oven staande schoorsteen. [N 49, 76a; N 49, 76b; monogr.]
II-8
|
33975 |
voorstrengen |
trekkettingen:
(enkelv)
trɛkkɛteŋ (L164p Gennep),
voorstrengen:
(enk?)
vø̄rstręŋ (L164p Gennep)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
vörteike (L164p Gennep)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
te vroeg kalven:
(de koe heeft) tǝ vrug gekalft (L164p Gennep)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
34015 |
vooruit |
voort:
vǫrt (L164p Gennep)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|