21118 |
bundel groenten |
bussel:
bēssel (Q173p Genoelselderen)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
21303 |
buskruit |
schietpoeder:
šītpujər (Q173p Genoelselderen)
|
buskruit [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (Q173p Genoelselderen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
gebuur:
geboer (Q173p Genoelselderen),
gəbūr (Q173p Genoelselderen)
|
buurman [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
hè hoent een de geboeren (Q173p Genoelselderen)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21306 |
buurt: in de buurt |
hierneven:
hə woint haj nēͅvə (Q173p Genoelselderen)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
ergens gaan zitten:
eres zitten goon (Q173p Genoelselderen),
praten, het ~ (zn.):
ət prōͅtə (Q173p Genoelselderen)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
30534 |
dakgoot |
kandel:
kőŋžǝl (Q173p Genoelselderen),
kǭnjǝl (Q173p Genoelselderen),
kornis:
kǫrnes (Q173p Genoelselderen)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
22772 |
de helft vragen |
de helft is voor mich:
de helf es veur mig (Q173p Genoelselderen),
delen:
dēle (Q173p Genoelselderen)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
33870 |
de merrie dekken |
springen:
spreŋǝ (Q173p Genoelselderen)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|