id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19681 | de was bleken | bleken: blēikə (Genoelselderen), blĕke (Genoelselderen) | de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1 |
20808 | deeg | deeg: dēͅx (Genoelselderen), dèg (Genoelselderen) | zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3 |
24407 | dekken | springen: (de beer heeft) gǝsproŋǝ (Genoelselderen) | Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] I-12 |
19704 | deksel | deksel: deksəl (Genoelselderen), deͅksəl (Genoelselderen), dèksəl (Genoelselderen) | deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1 |
33916 | dempig | dempetig: dɛmpǝtex (Genoelselderen) | Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9 |
22087 | dennennaalden | dennennaalden: denənølə (Genoelselderen) | dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3 |
19167 | deugniet | deugeniet: ook materiaal znd 23,4 døgəni (Genoelselderen) | deugniet [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
21310 | dief | schelm: šelm (Genoelselderen) | dief [ZND 23 (1937)] III-3-1 |
32690 | diep | diep: dīp (Genoelselderen) | In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1 |
24300 | dier, beest | beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011 bees (Genoelselderen), bes (Genoelselderen), ook in ZND 23, 009 beͅs (Genoelselderen) | beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)] III-4-2 |