33482 |
aardbei |
ebber:
ɛbər (Q173p Genoelselderen),
elber:
eleber (Q173p Genoelselderen)
|
[ZND 19A (1936)]
I-7
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
jadǝ pǫt (Q173p Genoelselderen),
stenen pot:
stēnǝ pǫt (Q173p Genoelselderen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
attən oes (Q173p Genoelselderen),
hatten aos (Q173p Genoelselderen),
zoals in Franse heure
eus (Q173p Genoelselderen),
aast:
oiste (Q173p Genoelselderen)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
mis:
de bes mis (Q173p Genoelselderen),
də bĕs mis (Q173p Genoelselderen),
ook materiaal znd 19a,6
de bes mis (Q173p Genoelselderen),
də bĕs mis (Q173p Genoelselderen)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ich hoa gjen ēterdeenke (Q173p Genoelselderen),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ēterdeenke (Q173p Genoelselderen)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
34584 |
achterwand |
hoofdbred:
hø̄t˱bręt (Q173p Genoelselderen),
hø̜̄t˱brē̜.t (Q173p Genoelselderen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17685 |
ademen |
ademen:
ich kos ni oimə (Q173p Genoelselderen),
ich kos nie woiemen (Q173p Genoelselderen)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de oiers van ze verhəd (Q173p Genoelselderen)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
20437 |
afleggen van een dode |
op de walm leggen:
znd 32, 20;
op te walm legge (Q173p Genoelselderen)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
oafloere (Q173p Genoelselderen)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|