id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21321 | getuigen | getuigen: getaaige (Genoelselderen), tuigen: tā[i}gə (Genoelselderen) | getuigen [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
21322 | gevangenis | prison (<fr.): Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis. persong (Genoelselderen), perzon (Genoelselderen) | gevangenis [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
17808 | geven | geven: gêve (Genoelselderen) | geven [ZND 25 (1937)] III-1-2 |
17790 | gevoelig (zijn) | gevoelig: gevūlig (Genoelselderen), gəvy(3)̄lich (Genoelselderen) | mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)] III-1-1 |
17740 | gevoelloos (zijn) | ongevoelig: ongəvy(3)̄lich (Genoelselderen) | in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)] III-1-1 |
19381 | gewelf | boog: bwǫx (Genoelselderen) | Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] II-9 |
17564 | gewricht | gewricht: gəvricht (Genoelselderen) | hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)] III-1-1 |
17588 | gezicht | gezicht: widōt gəzich (Genoelselderen) | hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-1 |
32604 | gier, mestwater, beer | zeik: zē.k (Genoelselderen), zē̜.k (Genoelselderen) | Onder gier wordt verstaan de in een put of kelder verzamelde vloeibare mest van het vee. Mestwater is het vocht, dat mede als gevolg van regenval uit de in de mestvaalt gelegen mest sijpelt en in een bij de mesthoop gelegen poel of kuil bijeenvloeit; dit vocht, waarmee men soms een uitgedroogde mesthoop bevochtigt, wordt ook wel als vloeibare meststof gebruikt. Met beer wordt hier bedoeld de uit menselijke fecaliën bestaande materie, die "dikker" is dan gier en vaak verzameld wordt in een put waarop alleen het privaat is aangesloten; van tijd tot tijd (o.a. wanneer de put vol is) wordt deze vloeistof naar de moestuin, de boomgaard, de huisweide e.d. vervoerd, om aldaar te worden verspreid. De genoemde begrippen zijn hier in één lemma behandeld, omdat de (overigens talrijke) gegevens zich niet over drie duidelijk verschillende lemmata lieten verdelen. Dat is vooral hieraan te wijten, dat (1) het bedoelde onderscheid in de betrokken enqu√™tevragen meestal niet werd gemaakt; (2) de door oudere enqu√™tes verkregen gegevens het antwoord zijn op te korte of onduidelijk toegelichte vragen als "beer (drek)", "aalt (beer)", "beer (mestwater)", "mestwater (aal, beer, zeik)". Woorden die als benaming voor het begrip mestwater of het begrip beer lijken te kunnen worden opgevat, blijken in samenstellingen als gierkar, -ton, -pomp, -lepel e.d. vaak (ook) op vloeibare mest van het vee of op gier in het algemeen toepasselijk. Daarom zijn in dit lemma ook de gier-gegevens uit het materiaal van de volgende lemmata verwerkt. Dat de term voor de vergaarplaats van de gier is overgegaan op c.q. ook bruikbaar is voor het mestvocht zelf, blijkt uit woorden als citerne en beerput. Dit geldt in beginsel ook voor aalpoel, mestpoel, zeikpoel, poel, mestplas, zeikplas en mestkuil, waarmee primair de bij de mesthoop gelegen diepte of kuil vol mestwater bedoeld wordt maar die ook toepasselijk zijn op het zich daarin bevindende of daaruit afkomstige vocht als zodanig. In samenstellingen kan het begrip gier zelfs door het woord water worden uitgedrukt. Voor die gevallen zie men de lemmata gierkar, - ton, -kraan e.d. Het woord zeik is meestal ook de benaming voor dierlijke urine. [Wi 14; S 1; L 1a-m; L 2, 12; L B2, 269; L 20, 24; A 4, 24; JG 1a + 1b + 1c; N 11, 21 + 27 add.; N 11A, 41 + 42d + 43b + 44b; monogr.] I-1 |
25141 | gieten, hard regenen | gieten: de gits, he gwot, gewotten giete (Genoelselderen), gutsen: het woiter goets aut de koingzjel goets (Genoelselderen), spuiten: het waoter spet aut baus spət (Genoelselderen) | gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)] III-4-4 |