24318 |
graat |
vlim:
vlummen (Q173p Genoelselderen)
|
graten ve vis [ZND 24 (1937)]
III-4-2
|
20137 |
graf |
graf:
ə grōͅf, twē grōͅvər (Q173p Genoelselderen),
e = fr es
ē graof, twee graover (Q173p Genoelselderen),
znd 1 a-m; znd 24, 25;
graof (Q173p Genoelselderen)
|
Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)]
III-2-2, III-3-3
|
19208 |
grappig |
plezierig:
ook materiaal znd 24, 26
plezierig (Q173p Genoelselderen)
|
grappig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grǭs (Q173p Genoelselderen)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
17886 |
graven |
graven:
groave (Q173p Genoelselderen)
|
graven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
18888 |
gril |
kuren:
ook materiaal znd 29, 16
kuure (Q173p Genoelselderen)
|
kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21220 |
grindweg |
kiezel:
kiezel (Q173p Genoelselderen),
kiezelweg:
kīzəlweͅch (Q173p Genoelselderen)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
kiezel:
kiezel (Q173p Genoelselderen),
ps. omgespeld volgens Frings.
kizjel (Q173p Genoelselderen)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17541 |
groeien |
wassen:
(vervoegde vorm, "het koren wast")
wøs (Q173p Genoelselderen)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374]
I-4
|
20778 |
groente |
legumen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
legūme (Q173p Genoelselderen),
legy(3)̄me (Q173p Genoelselderen)
|
groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|