19325 |
koppig |
koppig:
ook materiaal znd 28, 31
keppig (Q173p Genoelselderen)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
hanenkul:
hoanekel (Q173p Genoelselderen)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
18013 |
kortademig |
demptig:
demptix (Q173p Genoelselderen)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
kotte broek (Q173p Genoelselderen),
ən kotə bruk (Q173p Genoelselderen)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
õfsnøi̯ǝ (Q173p Genoelselderen),
ǭfsnāi̯ǝ (Q173p Genoelselderen),
ǭfsnǭi̯ǝ (Q173p Genoelselderen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgênger (Q173p Genoelselderen)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǭ ̝tǝr (Q173p Genoelselderen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
veel beschaar:
veul beschaar (Q173p Genoelselderen)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
kraag:
kroag (Q173p Genoelselderen)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
25034 |
krassen |
bekretsen:
bekretse (Q173p Genoelselderen)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|