21315 |
gast |
gast:
gast (L360a Gerdingen)
|
gast [ZND m]
III-3-1
|
21586 |
geen ... waard |
geen kloten waard:
gəin klūətə wärt (L360a Gerdingen)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust meer hebben:
hè hèt gein rast mie (L360a Gerdingen)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gīəhoͅŋər (L360a Gerdingen)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
graxt (L360a Gerdingen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
21274 |
geld |
geld:
geͅltj (L360a Gerdingen)
|
geld [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
23207 |
geloven |
geloven:
glejvə (L360a Gerdingen, ...
L360a Gerdingen)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-3
|
19099 |
geluk |
geluk:
gəlek (L360a Gerdingen)
|
een geluk [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gəmēͅkələk (L360a Gerdingen)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeent:
gəmejnt (L360a Gerdingen)
|
gemeente [ZND m]
III-3-1
|