17919 |
kietelen |
krevelen:
krēvələ (L360a Gerdingen)
|
kittelen, kriebelen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
ook in ZND 27, 084
kieuwen (L360a Gerdingen)
|
kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakərt (L360a Gerdingen)
|
kikvors [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kent (L360a Gerdingen)
|
kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝn (L360a Gerdingen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
22324 |
kiskassen |
cijferen:
cijferen (L360a Gerdingen),
schuifelen:
schieffelen (L360a Gerdingen)
|
Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17957 |
klauteren |
klefferen:
klefferen (L360a Gerdingen),
klimmen:
klimmen (L360a Gerdingen),
kruipen:
kruipen (L360a Gerdingen)
|
Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klee:
kliǝ (L360a Gerdingen)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
keͅst (L360a Gerdingen),
kis (L360a Gerdingen)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
28709 |
kleermaker |
schreuder:
šriǝr (L360a Gerdingen),
šrīr (L360a Gerdingen)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|