21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleͅ[i}geͅltš (L360a Gerdingen)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
23215 |
klepel |
klepel:
də kliepəl van də klok (L360a Gerdingen)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babələ (L360a Gerdingen)
|
babbelen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
ĕ babbelweif (L360a Gerdingen),
klatspijp:
ĕn klatspiep (L360a Gerdingen),
zevermuts:
ĕn zeivermĕts (L360a Gerdingen),
zeverteil:
ĕn zeivertijl (L360a Gerdingen),
zevertuit:
ĕn zeiveltuit (L360a Gerdingen)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
ps. letterlijk overgenomen.
kləer (L360a Gerdingen, ...
L360a Gerdingen)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klèrə (L360a Gerdingen)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
kløxt (L360a Gerdingen)
|
Een klucht. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǭt (L360a Gerdingen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knē̜i̯ǝn (L360a Gerdingen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
pitsen:
pitsə (L360a Gerdingen)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|