19615 |
kom |
kom:
koəm (L360a Gerdingen, ...
L360a Gerdingen)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komə (L360a Gerdingen)
|
komen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knie:n (L360a Gerdingen)
|
konijn [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
ki[ə}neͅŋ (L360a Gerdingen),
kī[ə}niŋ (L360a Gerdingen)
|
koning [ZND 28 (1938)], [ZND m]
III-3-1
|
22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
hier (L360a Gerdingen)
|
Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kool:
kīəl (pl) (L360a Gerdingen)
|
[ZND m]
I-7
|
23216 |
koor |
koor:
də kuər van də kərək (L360a Gerdingen)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
kōͅrs (L360a Gerdingen),
koͅrs (L360a Gerdingen),
koͅrsə (L360a Gerdingen)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [ZND m]
III-1-2
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
žàt (L360a Gerdingen)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
20617 |
korst |
korst brood:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
korst brōōd (L360a Gerdingen)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|