33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bīǝk (L360a Gerdingen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
17905 |
nemen, pakken |
pakken:
pakə (L360a Gerdingen)
|
pakken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulm:
pølm (L360a Gerdingen)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
32696 |
ondiep |
ondiep:
on[diep] (L360a Gerdingen)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
33293 |
oot, wilde haver |
wilde haver:
welj ǭvǝr (L360a Gerdingen)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
tassen:
tastǝ (L360a Gerdingen)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
17900 |
optillen |
heffen:
hefə (L360a Gerdingen)
|
opheffen, tillen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
22737 |
orgel |
orgel:
ərgəl (L360a Gerdingen, ...
L360a Gerdingen)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)]
III-3-2, III-3-3
|
34659 |
ossenoog |
kijkgaatje:
kii̯k˲gē̜tšǝ (L360a Gerdingen)
|
Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22]
I-13
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aut (L360a Gerdingen)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|