21364 |
ruw, hard |
wild:
dedis ein wilj biest (L360a Gerdingen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
31809 |
schaafafval |
krollen:
krǫlǝ (L360a Gerdingen)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
31714 |
schaaldeel |
schaal:
šāl (L360a Gerdingen)
|
Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.]
II-12
|
33342 |
schaapherder |
scheper:
šīǝpǝr (L360a Gerdingen)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
šīǝr (L360a Gerdingen)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
18181 |
schabbernak [znd 42] |
schabbernak:
Bovenste van jas, kraag.
sjabbernak (L360a Gerdingen)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19129 |
schande |
schande:
šandə (L360a Gerdingen)
|
Een schande. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-3
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēl (L360a Gerdingen)
|
scheel [ZND m]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
šēn (L360a Gerdingen)
|
scheen [ZND m]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
het vallen van de avond:
het vallen van den oventch (L360a Gerdingen)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|