24447 |
harige rups |
koekoeksrups:
koekoeksròps (Q018p Geulle)
|
harige rups [aoskepek] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20797 |
haring |
haring:
hering (Q018p Geulle),
hjèrring (Q018p Geulle)
|
haring [DC 02 (1932)] || Hoe noemt u de haring: een slanke, zilverkleurige zeevis met vrij grote doorschijnende schubben, één korte rugvin en een spitse kop waarvan de onderkaak iets uitsteekt. Hij wordt ± 40cm lang (haring, rogel, herrek) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
33310 |
hark, algemeen |
moesheemreek:
mōsǝmrē̜k (Q018p Geulle),
reek:
rē̜k (Q018p Geulle),
reekje:
rē̜kskǝ (Q018p Geulle)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
33309 |
harken, werken met de hark |
harken:
hɛrǝkǝ (Q018p Geulle)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
24761 |
harlekijn |
koekoeksbloem:
koekoeksbloom (Q018p Geulle)
|
Harlekijn (orchis morio 10 tot 30 cm grote plant. De bloemen groeien in korte, vrij ijle aren, tamelijk groot, donker purper- tot rozerood, de helm is groen gestreept, de lip is zeer breed, niet diep ingesneden, de spoor is horizontaal of schuin omhoog [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24710 |
hars |
hars:
hars (Q018p Geulle)
|
Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21497 |
hartelijk |
hartelijk:
hartelik (Q018p Geulle)
|
welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20905 |
hartig |
hartig:
hartig (Q018p Geulle)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18090 |
hartinfarct |
infarct:
infarc (Q018p Geulle)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29135 |
haspel |
haspel:
haspǝl (Q018p Geulle)
|
Een drie- of vierarmig, ronddraaiend toestel op het spinnewiel waarmee onder andere de gesponnen wol tot strengen werd verwerkt. Zie afb. 53. [N 34, D]
II-7
|