22328 |
inzet bij het spel |
inzet:
inzat (Q018p Geulle),
pot:
pot (Q018p Geulle)
|
Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17593 |
iris |
oogbolletje:
aug-bölke (Q018p Geulle)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23514 |
jaargetijde |
jaardienst:
jaordeens (Q018p Geulle)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21851 |
jaarmarkt |
jaarmarkt:
jaormèrt (Q018p Geulle)
|
de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18705 |
jacquetjak |
jacquet (<fr.):
sjaket (Q018p Geulle)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
sjaket (Q018p Geulle)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
basquine (fr.):
beskien (Q018p Geulle),
jacquet (<fr.):
sjeket (Q018p Geulle),
kapotje (<fr.):
kaputsje (Q018p Geulle)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
afgunstig:
aafgunstig (Q018p Geulle),
jaloers:
sjeloes (Q018p Geulle)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
jam:
sjem (Q018p Geulle)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19927 |
janken |
jammeren:
jammere (Q018p Geulle),
joenken:
jonke (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|