22324 |
kiskassen |
litsen:
litsjen (Q018p Geulle)
|
Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
vaardig:
vē̜rdex (Q018p Geulle)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
19254 |
klaarkomen |
klaarkomen:
klaorkomme (Q018p Geulle),
vaardigkomen:
vèèrdig komme (Q018p Geulle)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21802 |
klagen |
klagen:
klaage (Q018p Geulle)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34158 |
klam trekken |
aantrekken:
āntrɛkǝ (Q018p Geulle)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klam (Q018p Geulle)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30269 |
klampdeur, plankendeur |
opgeklampte deur:
ǫp˲gǝklamptǝ dø̄r (Q018p Geulle)
|
Deur die is samengesteld uit planken die met tand en groef ineengewerkt zijn en op horizontale stukken hout, de 'klampen', zijn gespijkerd. Zie ook afb. 53. [N 55, 21]
II-9
|
21862 |
klant |
klant:
klant (Q018p Geulle)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24185 |
klapekster |
ekster:
aister (Q018p Geulle)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21900 |
klaplopen |
klaplopen:
klaplaupe (Q018p Geulle)
|
leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|