25159 |
klein wolkje |
schaapswolkje:
ei sjoapswölkske (Q018p Geulle)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
kleͅi̯ndoͅxtər (Q018p Geulle),
meidje van mijn jong:
ət mēͅtjə van minə joŋ (Q018p Geulle)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
boerderij:
[boerderij] (Q018p Geulle)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
29988 |
kleine bouwladder |
stocksledder:
stǫkslødǝr (Q018p Geulle)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkind:
kleinkènjer
kleͅi̯nkent (Q018p Geulle)
|
kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
jong van mijn dochter:
də joŋ van min doͅxtər (Q018p Geulle),
jong van mijn jong:
də joŋ van minə joŋ (Q018p Geulle),
kleinzoon:
kleͅi̯nzōn (Q018p Geulle)
|
kleinzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
32021 |
klemmen |
spannen:
spanǝ (Q018p Geulle)
|
Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a]
II-12
|
31798 |
klemmen, stroppen van de zaag |
pitsen:
petšǝ (Q018p Geulle)
|
Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b]
II-12
|
31975 |
klemspie in het kruishoutblok |
kijl:
kīl (Q018p Geulle)
|
De houten wig in het kruishoutblok waarmee het kruishoutbeen kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191d]
II-12
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (Q018p Geulle)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|