21400 |
koopwaar |
koopwaar:
koapwaar (Q018p Geulle),
waar:
waar (Q018p Geulle)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
kwoirbank (Q018p Geulle)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorbanken:
kwoirbenk (Q018p Geulle)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
rochet (fr.):
rochét (Q018p Geulle)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
kwoirkap (Q018p Geulle)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23563 |
koorzanger |
kerkenzanger:
kérrekezenger (Q018p Geulle)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33806 |
koot |
vits:
vetš (Q018p Geulle)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (Q018p Geulle)
|
De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.]
II-8
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (Q018p Geulle)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
koperpoetsen (Q018p Geulle),
schuren:
sch zoals in het fr. ch
schoeren (Q018p Geulle)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|