18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
scholk (Q018p Geulle)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
schouw:
sjuu (Q018p Geulle),
schuw:
sjoe (Q018p Geulle)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bange wezel:
bangeweezel (Q018p Geulle),
bangeschijter:
bangesjieter (Q018p Geulle)
|
iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
bank:
bank (Q018p Geulle)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
é breefke (Q018p Geulle)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32005 |
bankhaak |
bankhaak:
baŋkhǫak (Q018p Geulle)
|
Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.]
II-12
|
31454 |
bankhamer |
bankhamer:
baŋkhāmǝr (Q018p Geulle)
|
Kleinere hamer met vierkante of ronde kop en pen die door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het bankwerk. Zie ook afb. 150a-c. [N 33, 56; N 33, 67; N 64, 39a; N 66, 6a; N 66, 7c; monogr.]
II-11
|
31319 |
bankschroef |
achtertang:
axtǝrtaŋ (Q018p Geulle),
spanschroef:
spanšrūf (Q018p Geulle)
|
Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.]
II-12
|
31321 |
bankschroefspil |
spanschroef:
spanšrūf (Q018p Geulle)
|
De van schroefdraad voorziene spil die de lip van de bankschroef met het werkbankblad verbindt en die met behulp van een zwengel los- en vastgedraaid kan worden. [N 53, 208l]
II-12
|
20181 |
barensweeën |
ween:
weeë (Q018p Geulle)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|