e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruis kruis: krȳs (Geulle) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] I-11
kruis of munt kruis of munt: kruus of munt (Geulle) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
kruisbeeld crucifix (<lat.): crusefix (Geulle), kruusefix (Geulle) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krøi̯sbɛi̯n (Geulle) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroenzel: kroinschelen (Geulle), mv: -e  kroanschele (Geulle), kroansjele (Geulle) [DC 13 (1945)] I-7
kruisen kruisen: krȳsǝ (Geulle) De spijlen op verschillende hoogtes kruisvormig in de korf steken. Het aanbrengen van spijlen in de bisschopskorf en zwanehals kan men alleen door middel van kruisspijlen. In andere gevallen brengt men ze aan om de korfdoek bol te spannen. [N 63, 7b] II-6
kruishout kruishaak: krȳshǫak (Geulle) Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.] II-12
kruisspin kruisspin: kruusspèn (Geulle) kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)] III-4-2
kruisteken kruisteken: kruusteike (Geulle) Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kruisverband kruisverband: krȳs˲vǝrbant (Geulle) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij muren dikker dan een halve steen. Zie ook afb. 39. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, strek, strek; tweede laag: koppenlaag; derde laag: drieklezoor, strek, strek, strek, enz. (Westra, pag. 19). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24d; N 31, 24e; monogr.] II-9