33409 |
legnest |
hennennest:
henǝnęs (Q018p Geulle)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
lei (Q018p Geulle)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34147 |
leiden |
laten dekken:
lǭtǝ dɛkǝ (Q018p Geulle),
leiden:
lei̯ǝ (Q018p Geulle)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19535 |
lemmer |
snede:
sneet (Q018p Geulle)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
fijne, een -:
fiene (Q018p Geulle),
lepe, een -:
leepe (Q018p Geulle)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leèpel (Q018p Geulle)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25465 |
lepel waarmee men de darmen schoonmaakt |
eetlepel:
eetlepel (Q018p Geulle)
|
Met een lepel o.a. schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118; monogr.]
II-1
|
31924 |
lepelboor |
lepelboor:
lēpǝlbōr (Q018p Geulle)
|
Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.]
II-12
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrek:
lepele-rek (Q018p Geulle)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21748 |
leraar |
leraar:
ljèraar (Q018p Geulle)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|