34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̜̄kǝ (Q018p Geulle)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
23311 |
lof |
lof:
lof (Q018p Geulle)
|
Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
processie (<lat.) om de kerk:
percesse um de kérrek (Q018p Geulle)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30546 |
loketten |
loketten:
lǫkętǝ (Q018p Geulle)
|
Trapeziumvormige loden stroken die gebruikt worden voor het waterdicht afdekken van de naad tussen een opgaande muur of schoorsteen en een hellend dakvlak. De loketten worden reeds tijdens het metselwerk in de voegen van de muur of schoorsteen aangebracht. Zie ook afb. 86. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157a; N 32, 48b]
II-9
|
24846 |
loof |
loof:
lauf (Q018p Geulle)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blārǝ (Q018p Geulle)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
21686 |
loon |
quinzime (fr.):
(= 15 daagse loonbetaling).
kèsjzem (Q018p Geulle)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25604 |
loonbakken |
loonbakken:
lōnbakǝ (Q018p Geulle)
|
Het bakken van deeg dat door de mensen bij de bakker wordt gebracht. De bakker krijgt hiervoor een vergoeding. Volgens de informant van L 291 brachten de boeren en burgers hun gemengd deeg naar de bakker. Dit was zeer lastig spul, omdat de samenstelling verschilde en de rijsgraad eveneens. Dikwijls sloeg het in de oven neer. [N 29, 98]
II-1
|
25865 |
loonstoker |
loonstoker:
lǫǝnstø̄kǝr (Q018p Geulle)
|
De stroopstoker die tegen betaling stroop stookt van fruit dat door de boer zelf wordt gebracht. [N 57, 3a]
II-2
|
30383 |
looplijn |
looplijn:
lǫwplīn (Q018p Geulle)
|
In de plattegrond van een trap de lijn waarlangs men zich beweegt bij het op- en afgaan van de trap. Bij de verdeling van de aantreden neemt men voor scheluwe of spiltrappen een looplijn aan op 2/5 of 1/3 van de breedte van de buitenboom af. De looplijn wordt meestal met behulp van een pijl in de plattegrond ingetekend. Zie ook afb. 69. [N 55, 92]
II-9
|