e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loops loops: laups (Geulle), løͅi̯pš (Geulle) loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: sjeut (Geulle) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] III-4-3
lopen, gezegd van eenden waggelen: wagǝlǝ (Geulle) [N 70, 2; monogr.] I-12
lork lariks: lariks (Geulle), laris (Geulle) De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)] III-4-3
losse linnen halsboord bandje: bendsje (Geulle) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3
losse manchet manchet: mansjette (Geulle) manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)] III-1-3
losse plankbrug vlonder: vlonder (Geulle) een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)] III-3-1
losse zak onder de rok maal: maal (Geulle) tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)] III-1-3
loteling loteling: laoteling (Geulle), loter: laoter (Geulle) iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)] III-3-1
loten loten: loote (Geulle) Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)] III-3-2